Wie ben ik?

“Ik ben geboren uit zonnegloren
En een zucht van de ziedende zee”

Deze dichtregels van Jacques Perk, waarmee zijn gedicht ‘Iris’ begint, bergen een prachtige belofte in zich, maar zijn helaas niet van toepassing op mij. Was het maar zo.

Het leven biedt geen garanties op bestendig geluk. Dat kan ook niet, want geluk kun je niet vasthouden. Dat komt door onszelf; we denken te veel. Op het moment dat je weet: ‘ik ben gelukkig’, op het moment dat je beseft dat je dat bent, weet je dat er ook een andere kant is. Een dreigende schaduw. Daarmee dalen we al weer af van de top. We denken ons geluk weg.

“Die omhoog is gestegen, op wieken van regen,
Gezwollen van wanhoop en wee.”

Zo vervolgt het gedicht. Het gaat over de regenboog en je weet dat, in het geval van een regenboog, de wieken van regen de bron zijn van de uiteindelijke kleurenpracht aan de hemel. Van ellende naar het hoogste geluk, zoals on-geluk de ervaring van geluk doet groeien. Immers: licht krijgt een vollere betekenis wanneer duisternis bekend is. Gezondheid krijgt pas diepere waarde wanneer men ziek is geweest. Elke emotie, elke waarde heeft een tegenhanger nodig om de kracht ervan ten volle te kunnen ervaren.

Desondanks, ik herken me meer in het gedicht van Toon Tellegen:

Ik werd geboren
en iemand kwam aansjokken, zette een ladder
tegen mij aan en klom naar boven
met op zijn rug mijn ziel en mijn gedachten

Het begon te regenen
en hij sprong naar beneden, holde weg
om te schuilen, riep nog over zijn schouder:
‘Wees gelukkig! Wees maar gelukkig!’

De zon verscheen,
maar er klom niemand meer naar boven.
Niemand legde uit hoe ik mijn gedachten
moest gebruiken,
niemand bracht schaduw,
niemand haalde de ladder weg,
niemand zei dat er niemand meer zou komen.

(Uit: Langzame val, Querido Amsterdam 1991)

Nou, begin maar. Hier heb je een leven, geen gebruiksaanwijzing, één tip: wees maar gelukkig.
Wat moet je? Wachten? Rondkijken? Huilen? Uiteindelijk ga je op pad. Ach, het is een goede tip, wees maar gelukkig (hoe moet dat dan? Waarom zei niemand “Blijf jezelf”?), maar eenmaal op weg blijft het niet zonnig en rijzen er vragen. Aanvankelijk zijn er je ouders en later zijn er mensen die je verder helpen te leren leven. Maar uiteindelijk moet je het zelf doen en zelf kiezen wat waardevol is en niet blijven hangen aan verkeerde beslissingen en nare ervaringen en steeds doorgaan.
 
Veel mensen zijn een stukje met me meegelopen en sommige daarvan hebben me de juiste richting gewezen. Die gaven een klein pakketje mee voor mijn bagage die ik nodig zou hebben verder te kunnen leven. Het zijn die mensen die ik daarvoor intens dankbaar ben. Ik hoop iets daarvan te kunnen doorgeven, zodat alles niet voor niets is geweest.

Jarenlang verdiende ik mijn brood als ambtenaar. Daarnaast hield ik me bezig met publiciteit, tentoonstellingen, collectiebeheer, onderzoek, schrijven en bijeenkomsten voor een oudheidkamer en een museum. Wat bleek: de dingen die ik naast mijn betaalde werk deed, inspireerden mij meer dan mijn betaalde baan.
Toen ik 27 jaar geleden ging werken bij de overheid, zeiden vrienden al “Jij? Ambtenaar? Dat is niks voor jou.”
Waarom? Wel, ik kwam uit het bedrijfsleven (dat klinkt goed, de feiten zijn dat mijn (groot)ouders een eigen winkel hadden en ik als hoofdkassier bij een supermarkt werkte) en ik was wars van regels en een negen-tot-vijf-mentaliteit. Werken moet leuk zijn (daar zorgde ik wel voor) en regels zijn er voor de mensen, maar niet andersom. De uitdaging is juist hoe je mensen binnen de bestaande regels kunt helpen. Niet bepalen wat niet kan, maar kijken waar de mogelijkheden liggen.
Ik werd ambtenaar en het werk was leuk. Ik maakte het leuk. Je bent met een aantal mensen op dezelfde weg, je loopt met elkaar mee, je helpt en ondersteunt elkaar, je maakt iets moois. Samen kom je ook door de nare dingen. Uiteindelijk heb je hetzelfde doel. Leven en laten leven.

Soms gebeurt het dat werk niet meer leuk is. Dan komen er mensen die vinden dat ‘Leven en laten leven’ niet opgaat. Die de kunst verstaan om motivatie weg te nemen. Die de humor wegnemen uit het werk en uit jezelf. Dan gaat het niet goed. Dan gaat het fout. Met de organisatie waar je werkt, maar dat maak je niet meer mee. Want voor die tijd gaat het niet goed met jezelf.

Niemand bracht schaduw,
niemand haalde de ladder weg,
niemand zei dat er niemand meer zou komen.

Of, toch…. ?
Altijd weer, altijd is er mijn onbetaalbare echtgenote, die mij liefheeft en begrijpt, die me aan het begin van onze weg samen – o wonder – een gebruiksaanwijzing gaf (de mijne had ik al lang niet meer, ik ben nog steeds bezig met een nieuwe) en die er altijd voor me is. Zonder haar had ik allang het bijltje er bij neer, de handdoek in de ring, mijn pen weggegooid.
Het leven is wat je er zelf van maakt.

Waarom schrijf ik
 
Ik schrijf omdat ik wil schrijven
dat ik gelukkig ben.
Op een dag zal het zover zijn
en zal ik schrijven-
met mijn tong tussen het puntje van mijn tanden,
en met rode oren en rode wangen;
ik ben gelukkig.

Als ik daarna ooit nog twijfel
en meen dat ik verdrietig ben of de wanhoop nabij
of zelfs reddeloos verloren,
kan ik altijd opzoeken wat ik werkelijk ben:
gelukkig.

Toon Tellegen
(Uit: Gewone gedichten Querido Amsterdam 1998)