Zaaien met Pasen?

verlepte_bloemenWellicht was het in 1641. In de haven van Terneuzen lag ‘de Amsterdam’, het schip van kapitein Willem van der Decken, klaar om naar Indië te varen. Voorjaarsstormen beletten hem te vertrekken en toen het weer opklaarde, wilde hij dadelijk uitvaren. Het was echter Paasmorgen en zijn vrouw smeekte hem op de dag des Heren niet te vertrekken. Maar Willem was koppig. Nauwelijks van wal kreeg de stuurman berouw en wilde terugkeren. De kapitein ontstak in woede en slingerde hem overboord. Hij verdronk jammerlijk. “Niets zal mij weerhouden! Varen zal ik!” riep Van der Decken. Maar toen klonk een stem uit de wolken….. “Tot op de jongste dag!”
Later zagen engelse zeelieden ‘de Amsterdam’ terug bij Kaap de Goede Hoop, als een spookschip en noemden het de Flying Dutchman… de Vliegende Hollander. Zonder bemanning vloog het met bolle zeilen, tegen de wind en stroming in, over de golven. Bij de grote mast stond de kapitein. Hij moest tot in der eeuwigheid rusteloos rondvaren, zonder ooit zijn doel te bereiken en met alleen de geluiden van de zee om zich heen.

Sinds de opening van De Vliegende Hollander in De Efteling in 2007 is het verhaal daarachter vrij algemeen bekend.
Een andere versie van de sage wil dat het oordeel pas kwam toen het schip de ronding bij Afrika wilde nemen. Het slechte weer beangstigde de bemanning die smeekten om terug te keren naar de Tafelbaai. De kapitein weigerde en werd kwaad en riep: “God of de duivel… de Kaap vaar ik om, al moet ik varen tot het laatste oordeel.” En zo moest de kapitein eeuwig blijven rondvaren op zee. De bemanning verricht zwijgend haar taken. Soms stuurt de Vliegende Hollander een sloep naar passerende ongelukkigen, met de vraag of ze een stapel brieven willen meenemen naar familieleden, die al eeuwen geleden overleden blijken te zijn.

In het eerste verhaal is de straf gekoppeld aan het uitvaren op Paasmorgen, in de tweede versie aan het verzoeken van God of duivel. Dat eerste is boeiend. Duidelijk is dat hoogtijdagen in acht moeten worden genomen.
Ik had een oom die bij hoog en bij laag beweerde dat zaaigoed, geplant op Goede Vrijdag of Stille Zaterdag (dus de tijd dat Jezus in het graf lag), nimmer tot wasdom zou komen. Nu was hij een tuinder die, naast de Bijbel, ook de oude tuinboeken en zaaikalenders strikt volgde. Inderdaad meldden die dat je op deze gewijde dagen nog geen radijsje kunt zaaien. Fascinerend.
“Probeer het maar” zei hij er uitnodigend bij, in de vaste overtuiging dat het een vergeefse bezigheid zou zijn.

Rijst toch de vraag: hoe kwamen de ‘ouden’ tot die wetenschap? En: is het waar?
Heeft het te maken met geloof, met het weer,  zijn die dagen negatief geladen, of heeft het misschien te maken met wassende of dalende maan?
Geldt de beperking alleen voor Christenen of ondervinden ook Taoïsten, Boeddhisten of Hindoeïsten nadeel als ze op die dagen tuinieren? En atheïsten?

Aan het weer kan het niet liggen, wisselend als dat is. Alleen de IJsheiligen zijn van belang. Volgens de volksweerkunde zijn dit de laatste dagen in het jaar waarop nog nachtvorst op kan treden. Nachtvorst in mei kan veel schade aanrichten aan het gewas, reden om pas na deze dagen de beginnen met tuinieren. Op 11 mei is dat Mamertus,12 mei Pancratius,13 mei Servatius van Maastricht en 14 mei Bonifatius van Tarsus. Op 15 mei ook een dame die soms tot de IJsheiligen wordt gerekend, Sophia van Rome. Zij is de beschermheilige tegen nachtvorst (om die reden ook wel koude Sophie genoemd). In Zuid-Duitsland worden juist op die dag tuinplanten geplant en bloembakken op en aan de balkons gevuld.

Paasdatumbepaling
Staan die data vast, Pasen daarentegen valt elk jaar op een andere dag. Goede vrijdag en Stille Zaterdag dus ook. (Stille Zaterdag is bij de Rooms-Katholieken de laatste dag van de vastentijd en op die dag luiden de klokken niet tot ’s avonds de Paaswake wordt gevierd. Vandaar dat ‘stille’.)

Pasen heeft zijn oorsprong in het joodse Pesach. De berekening van Pasen was in de eerste eeuwen van het Christendom niet eenduidig. Pas in de achtste eeuw kwamen er algemene regels, gebaseerd op hetgeen in het jaar 325 op het Concilie van Nicea was voorgesteld, waarbij de data van beide feesten officieel werden ontkoppeld.

Het Concilie besloot dat het feest van de Opstanding altijd na Pesach moest vallen, zoals ook de Opstanding zelf na Pesach was. Verder moest het een zondag zijn, de eerste dag van de week. Een vaste datum kwam dus niet in aanmerking.
Het feest moest vallen op de eerste zondag na de eerste volle maan na de eerste dag van de lente. De datum van Pesach wordt op een soortgelijke manier berekend, en deze berekening zou meestal voldoende moeten zijn om Pasen na Pesach te laten vallen. Voor de jaren waarin dat niet zo was, voegde het Concilie toe “na het Joodse Pesach”.

Samengevat: Pasen valt op de eerste zondag na de eerste volle maan van de lente. Een volle maan op de eerste dag van de lente telt ook, maar indien de eerste volle maan van de lente op een zondag valt, wordt Pasen de volgende zondag gevierd.  Daardoor kan het christelijke paasfeest in de westelijke kerken in een periode van 35 dagen vallen, van 22 maart tot en met 25 april.

Pasen is dus gerelateerd aan de maanstand. Het is het enige nog overgebleven feest dat schuift in de kalender omdat er rekening moet worden gehouden met de volle maan. Dat geeft te denken. Wij leven tegenwoordig met een ZONmaand, daardoor blijven we doorgaans onbewust van de MAANmaand van 28 dagen. Onze zaaikalender stoelt op de maan-maanden. Ook zien we dat veel boerenwijsheid maan-gerelateerd is.
De maanstand is dus wel degelijk van invloed op de groei van het gewas. De oude zaaikalenders hadden gelijk wanneer ze adviseerden om bepaalde gewassen niet te zaaien met dalende maan. Op het moment dat dit wordt doorgetrokken naar alle gewassen en dan ook nog eens omdat het de Lijdenstijd zou betreffen, bloeit alleen het plantje ‘bijgeloof’. Dat is hardnekkig onkruid.